Ik heb in mijn leven behoorlijk wat verhalen geschreven. Helaas heb ik de schriften van toen ik kind was niet bewaard. Maar vanaf het moment dat ik mijn verhalen op een computer begon te typen, heb ik her en der in digitale mapjes nog wel wat oude schrijfsels verstopt. Zo volgde ik zo’n 20 jaar geleden een online prozacursus. Waarbij je verschillende schrijfopdrachten kreeg. Een van die opdrachten ging over het opbouwen van een plot. Het onderstaande verhaal was bij mij het resultaat…
Brug
Hij staat op de spoorbrug. Zijn zicht verdwijnt in het water, dat zes meter
onder hem voorbij raast. Een touw, stevig vastgeknoopt rond de leuning van de brug, slaat door de wind tegen zijn been. Alex kijkt over de rand van de brug. Verbaasd. Het andere eind van het touw hangt strak naar beneden. Hij kijkt nog eens goed. Net boven het wateroppervlak hangt iemand aan het touw. Het hoofd hangt slap naar beneden.
Paniek slaat toe. Snel kijkt hij om zich heen. Er is niemand. Dan plotseling, zonder er eigenlijk goed bij na te denken leunt hij over de rand van de brug. Hij pakt het touw met twee handen stevig beet. Zijn voet zet hij tegen een stuk beton en hij begint als een bezetene aan het touw te trekken.
Het lukt niet. Het lijkt wel of alle kracht uit zijn lichaam verdwenen is. De wind waait dwars door hem heen. Dan begint het ook nog eens heel hard te regenen. Het touw wordt gladder en gladder en moedeloos laat Alex het touw los. Hij kan het niet. Hij sluit zijn ogen. Dan schreeuwt hij in een keer alle kracht die hij nog bezit met een grote ruk naar buiten. Het geluid schiet over het water de stad in en wordt geabsorbeerd door de vele gebouwen.
Het was net dat beetje kracht dat hij nodig had. Hij pakt het touw wederom goed vast en begint te trekken. De eerste meters gaan nog wat moeizaam, maar halverwege lijkt het steeds makkelijker te gaan. Naar voren hangen, trekken. Naar voren hangen, trekken. Naar v..
Plotseling draait hij zich om. Vlak achter hem staat een man. Het verwilderde gezicht licht op in het schijnsel van de maan. De man kijkt dwars door hem heen. In zijn hand houdt hij een groot mes vast. Hij speelt er mee. Losjes, nonchalant. Langzaam brengt de man het mes naar voren.
“Zal ik even meehelpen?”, doorbreekt de man de stilte.
“Ik heb hem tenslotte ook opgehangen.”
Alex slikt. Hij kan geen woord uitbrengen.
“Je hoeft niet zo bang te kijken hoor. Ik bijt niet”, mompelt de man. Hij neemt het touw van Alex over en met een grote ruk trekt hij het lichaam over de rand. Onverschillig gooit hij het lichaam met een doffe plof op de stenen brug. Alex draait zijn hoofd weg.
De man begint te lachen. Eerst zachtjes, maar daarna harder en harder. Wanneer Alex weer durft te kijken, snijdt de man met zijn mes het lichaam open. Alex wil kokhalzen maar dan spert hij zijn ogen wijd open. Het lichaam zit vol zand en stro. En de huid lijkt wel van stof!
“Zo!”, zegt de man als hij het zand en het stro eruit gooit en de kleren in een zak stopt. “Dat was me het feestje wel, van schipper Berends. Je had zijn gezicht moeten zien toen hij vanochtend onder de brug door kwam varen en die Abraham hier zag hangen! Ik heb me rot gelachen.” De man draait zich om en loopt langzaam de nacht in, Alex verbijsterd achterlatend.