Het zweet stond in mijn handen, terwijl de temperatuur buiten toch echt drie graden onder nul was. Zoals altijd was ik weer behoorlijk zenuwachtig. Het was er natuurlijk weer niet van gekomen om te oefenen deze week. Ik trok de deur achter me dicht en haalde mijn fiets met een felle klik van het slot. Ik trapte de standaard onder mijn fiets vandaag en keek nog een keer achterom.
Het huis lag er vredig bij, zo op de hoek van de straat. De grote glazen ramen weerspiegelden datgene wat zich buiten op straat afspeelde. De voordeur zag er, in tegenstelling tot de felgeschilderde deuren in de rest van de straat, heel rustgevend uit. En uit de schoorsteen op het dak kwam een klein wolkje rook tevoorschijn. Ik glimlachte en bleef een halve minuut staan. Toen stapte ik eindelijk op mijn fiets.
Het zadel stond nog steeds iets te hoog, maar ik was niet van plan om het naar beneden te draaien. Ik kon maar net bij de trappers en was me wel degelijk bewust van het trage tempo waarin ik fietste. Maar dat maakte me niet uit. Hoe langer de rit zou duren, hoe beter. Ook al had ik normaal gesproken een gruwelijke hekel aan fietsen. Langzaam bewogen de trappers zich onder mij voort. Ik keek naar beneden en zag de straat onder me voorbijkomen. Links, rechts, links, rechts. Het duizelde me en ik besloot al snel om weer voor me te kijken.
Het dorp zag er in deze tijd van het jaar altijd een beetje triest uit. Kale bomen, donkere lucht en de mensen die op straat kwamen, leken allemaal met hun neus naar de grond te wijzen. Het enige prettige van dit weer vond ik het inademen van de koude lucht. Dit was wat iedereen volgens mij altijd bedoelde met een frisse neus halen. Heerlijk. Terwijl ik nog eens diep door mijn neus inademde, voelde ik de koude, ijle lucht als een bevroren veertje mijn neusharen kietelen. Bijna sloot ik mijn ogen, maar ik bedacht me nog net op tijd dat ik op de fiets zat.
Ik fietste onder het tunneltje door waar een aantal graffiti de wanden versierden. Het rook er altijd een beetje naar opgedroogde urine en ik vroeg me af of die geur door honden of mensen was achtergelaten. Ik dacht er verder niet al te lang over na want ik was de tunnel al weer uitgereden. Links van me zag ik mijn oude school. Het licht in een van de klaslokalen was nog aan en in een flits zag ik mijn oude lerares het bord schoonvegen. Aan de andere kant van de straat zaten een paar vrienden op een bankje. “He Jan! Kom eens hier man!”, werd er geroepen en ik riep terug dat ik naar pianoles ging. Ze barstten in lachen uit.
Binnen tien minuten was ik bij de muziekschool. Ik zette mijn fiets in de fietsenstalling naast de ingang en deed behoedzaam de deur open. Ik vond het in de muziekschool altijd naar gymzaal ruiken en de geur kwam me dan ook meteen tegemoet. Je zou overigens ook kunnen zeggen dat het in de gymzaal altijd naar muziekschool rook. Maar aangezien ik eerder in mijn leven in een gymzaal was geweest dan dat ik de muziekschool had bezocht, was voor mij de eerste optie een feit.
Terwijl ik verder de gang in liep, keek ik naar de schilderijen aan de muur. Je kon zien dat een plaatselijke kunstenaar erg zijn best had gedaan om muziekgerelateerde schilderijen te fabriceren. Naar mijn smaak hadden ze iets te veel met muziek te maken en ik besloot om ze dan ook verder maar te negeren. Aan het einde van de gang stond het houten bankje uitdagend op me te wachten. Snel ging ik zitten.
Uit de deur naast me klonk prachtige muziek. Het stuk waar ik al weken op aan het ploeteren was, leek nu opeens bedrieglijk eenvoudig. Ik zuchtte. De uitslover. Stilletjes hoopte ik dat ik tijdens de les opeens alles weer zou weten. Dat ik voor één keer de sterren van de hemel zou spelen. Dat mijn leraar mij bewonderend aan zou kijken. En er trots een notitie van zou maken in zijn opschrijfboekje. Maar toen de deur openging en mijn voorganger grijnzend het lokaaltje uitkwam wist ik dat het me nooit zou lukken. Ik slikte en stond enigszins weifelend op. “Komt u binnen, meneer Vayne”, zei mijn leraar en hij lachte minzaam…